zaterdag 2 maart 2019
When doves cry
When doves cry
’t gedruis van golven, sterft op zand
en grijze behaaglijkheid
neemt over vanaf hier
vanaf de mijmering en melancholie
vanaf het punt waar ‘k nimmer wederkeer
waar ik dichter ben met roekeloze vrijheid
mijn ziel de zeven zeeën doolt
lief,
’t is stemloos, spraak van het hart
zink van hemel in zee
ik moet leren sturen
en mijn vleugels wilden niet mee
Poel der tijd
Poel der tijd
buiten bereik,
net buiten bereik
beelden ontwapenen
een rafelende gedachte
dat schoonheid blijkt,
van herinnering te zijn
bewust van weemoed
schuifelen parels mijn wangen
getuigen vol gratie
van te snel gelopen tijd
onderweg zijn lief
onderweg naar het licht
lonkt duister mijn vleugels
nevelt schemerige mildheid
waarin ik dood onderscheid
en het hart onder impuls
slaat harder dan roffel
slaat harder dan roffel
al blijft alles opnieuw
net buiten bereik
Muze
Achter lens en pupil
uitvergroot en ontvouwt
muze in de kijker
van ‘n moegestreden oog
verlangt de brand der passie
de kering van ‘t tij
mijn ziel kent geen warmte lief
kleurt geen veren, vogelvrij
dit landschap wijzigt kleuren
maar blijft bevroren in z’n tijd
van nutteloze woorden
lege hemels
en respijt
mijn huid is marmer
en ik ben dronken
van ‘t licht dat te fel schijnt
doch daar is muze
onverschrokken
als ‘n kracht
dat nimmer slijt
In de lauwte
’t Edelhert beslopen,
door wat hunkert tussen bomen
steigert met geweldige sprong
verscheurt hij ogenblik
en rent, rent tot wat gadesloeg
genadeloos achterblijft
de vlinder vertakt
met prikwonden doorzeeft
klein en kleurloos
doch gered op ruige hoornen
van groeiende waanzin
gered, dankzij het edel beest
edlhert buigt
vlinder nabij bloesem
wenkende akkers en velden
bloeiende bloemen en vreugd
hij waakt met geduld
over vleugels, zij gebroken
zelfs wanneer dodenmist en kilte
loert op hun prooi
Nu vereeuwigd ergens te velde
in een hoekje niemandsland
op marmer gekerfd met gezegde;
‘hier rust edelhert en vlinder
geveld door verdriet en dood
wie goed luistert in de velden
hoort hoefgetrappel, reuzengroot
z’n vlinder stevig gevlochten
nabij het hart van zijn hoorn
zijn eeuwig samen
van kille ochtendmist…
tot zomerse avondrood’
hij
kleine ontroering
‘k open ogen en in zeldzaamheid
zie jou, we wisselen tijd
Je geeft lief, ik geef terug
Vlucht niet, jij goddeloze engel
waar liefde verzuimt
het eindigt niet zelden in braak
van een sterveling’s hart
ogen kaatsen licht
in dit obscuur geheel
het lonkt en lokt
ik volg gedwee
voor een deel.
Bescherm en zalf
voordat ik me bezeer
de liefde die je schenkt
vermijd gekte in mijn hoofd
veel meer dan je denkt
Abonneren op:
Posts (Atom)