“Je blijft wie je bent toch?”
“Natuurlijk…waarom zou ik veranderen?” “Zonlicht blijft zonlicht, al is mijn huid koeler dan dat van jou”. “Ik adem trager, maar met evenveel hartstocht”.
Bezorgde blikken verbergen geslepen messen en ik ben kwetsbaar. Mijn hart niet omhuld, geen maliënkolder. Steken is sowieso raak, wik en weeg.
Tijd is gevoelig meevoelend. Donkerte tuurt om het hoekje, mijn handen onverschillig en kil. Willen schrijven, voelen…misschien wel goochelen. Het raam raakt beslagen. Ik adem nog. Wolkjes, kleine wolkjes en de winter komt nader.
Op de vensterbank verschijnt de libel, sinds kort stalkt ze. Aan elk raam lijkt ze te zitten. Ze landt statig, bekijkt me met facetogen. De verwondering is wederzijds al ben ik bezorgder om haar, dan zij om mij. Genoodzaakt te blijven kijken…
Wie is nu wat? Ben ik voor haar subject van fascinatie? Of vraagt ze zich af wat ik deze tijd van het jaar bedenk? Ik ben jaloers op haar vleugels en leg mijn vinger op het raam. Ze blijft roerloos, alsof ze weet dat ik haar niet raken kan.
Ze wenkt…Ik zou wel willen. Je bewonderen, meevliegen, zo dicht naderen…
“Mijn huid is koeler, maar ik adem.”
Waarom zou ik veranderen…
Geen opmerkingen:
Een reactie posten